Pagina:Heemskerck op Nova Zembla.djvu/175

Uit Wikisource
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Deze pagina is gevalideerd
158
HEEMSKERCK OP NOVA ZEMBLA
 

een kind, die het nog een beetje armer hadden, want ze leefden van het overschot, dat ze van de Russen kregen. Een stuk visch, eenige koppen, die deze wegwierpen, werden door de Lappen met groote dankbaarheid opgeraapt, zoodat zelfs onze zwervelingen, ondanks al hun eigen ellende, nog medelijden met ze hadden.

Den volgenden dag kocht de schipper wat versche visch, er werd een pot met meelpap bij gekookt en voor het éérst aten die half uitgehongerde mannen weer eens hun genoegen. Want nu ze aanhoudend met menschen in aanraking kwamen, behoefden zij met het eten niet meer zoo zuinig te doen dan voorheen.

's Middags trokken meester Hans en Jacob het land wat dieper in, om lepelblad tegen de scheurbuik te zoeken.

„Meester!" riep de scheepsjongen plotseling, „kijk eens dáár!"

„Wáár?" vroeg de barbier, „ik zie niemendal, jongen!"

„Nee, dáár moet u kijken! Daar komen twee mannen het gebergte af..."

„Ja, warempel! Nu zie ik het ook..."

„Maar we zijn ongewapend, meester..." zei Jacob eenigszins angstig.

„Och, wat zou dat, het zullen twee Russen zijn, die ook lepelblad zoeken! En hebben we van de Russen niet telkens de grootste vriendschap genoten? Wees dus niet bang, mijn jongen; ze zullen ons geen kwaad doen!" En meester Hans ging weer voort, met naar lepelblad te zoeken.

„Nee, meester, dat is zoo!—Maar, wat is dàt?... Ze komen hierheen,—regelrecht op ons af... En de voorste... dat lijkt!... Gans elementen! het is Gerrit de Veer! Het is Jan Hillebrantsz!" En plotseling voorthollend juicht hij, schrééuwend van blijdschap: „Gerrit! Jan! Goeie, beste kerels, zijn jullie daar?—Kijk, ik ben Jacob Evertsz! En dat... (Meester kòm dan toch,