Pagina:Heemskerck op Nova Zembla.djvu/174

Uit Wikisource
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Deze pagina is gevalideerd
IN AMSTERDAM TERUG
157
 

allerlei vriendschapsbetuigingen van boord.

Het was voor de mannen daar in de schuit weer een heele bemoediging, toen ze hun vrienden in plaats van omgekomen, in betrekkelijk zoo goeden welstand wisten. Dat was maar gelukkig ook, want zoo óóit, dan zou nú alle moed noodig wezen, want men stond gereed, de Witte Zee over te steken!

„God helpe ons!" sprak de schipper en ontblootte eerbiedig het hoofd.

„Amen!" ruischte het plechtig van aller lippen.

Daar ving de gevaarvolle overtocht aan. Een gevoel van angst sloeg ieder om het hart, toen de golven tegen den boeg van hun armzalig vaartuig klotsten. Maar—het ging goed. In weerwil van het aanhoudend rijzen en dalen van het broze scheepje kwam men toch uitstekend vooruit.

Den geheelen nacht zeilden zij dóór en ook den volgenden dag nog; en ze hadden zoo'n heerlijken voortgang, dat aan den morgen van den 20sten de overtocht reeds volbracht was.

In dertig uren tijds hadden zij een afstand van omstreeks 40 mijlen afgelegd en innig dankten zij God voor hun behouden overkomst.

Toen zij met de boot tusschen eenige klippen inliepen, met de bedoeling aan land te gaan, ontdekten zij een groot Russisch visschersvaartuig en wat verder eenige armoedige hutten, die bewoond schenen.

Dadelijk trokken zij er heen, en werden door de bewoners met groote vriendelijkheid ontvangen. Ze werden zelfs binnen genoodigd en op gedroogde visch onthaald. Maar de brave menschen schenen het heel armoedig te hebben en aten „visch bij den visch," zooals Jacob het uitdrukte.

De huisjes werden bewoond door dertien mannen, die elken morgen ter vischvangst gingen. Behalve die dertien Russen waren er nog twee Lappen, drie vrouwen en