Pagina:Heemskerck op Nova Zembla.djvu/173

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
156
HEEMSKERCK OP NOVA ZEMBLA
 

zorgdheid over het lot van de anderen hun vreugde wat getemperd, ze zouden stellig in een feeststemming gekomen zijn.

's Morgens zagen ze een Russisch vaartuig met volle zeilen uit de Witte Zee komen. Dadelijk roeiden zij er heen, in de hoop iets van hun makkers te vernemen.

Arme kerels, wèl moesten zij er vervallen uitgezien hebben, want ongevraagd wierpen de Russen hun een brood toe.

De schipper, die inmiddels met den „Neushoorn" bij de Russen aan boord gegaan was, trachtte zich door allerlei gebaren verstaanbaar te maken. Hij wees éérst op zichzelf en zijn makkers, toén op de schuit en terwijl hij vervolgens in de verte wees, zag hij de Russen vragend aan.

Blijkbaar werd hij begrepen, want een hunner knikte, wees op de schuit en stak zeven vingers omhoog. Hij gaf daarmee te kennen, dat zij hun makkers gezien hadden, dat het precies zoo'n schuit was en dat zij met hun zevenen waren.

„Als ik hen goed begrijp," zei de schipper tegen den „Neushoorn," „dan hebben zij de bok gezien!"

„O, maar schipper," riep de „Neushoorn" opeens verrast, „daar is geen twijfel aan! Kijk maar, daar ligt het kompas van Gerrit de Veer!"

Toen de Rus hen beiden zoo naar dat voorwerp zag kijken, maakte hij de beweging van eten, stak weer zeven vingers op, wees in de verte, en toén op het kompas.

„Jawel" zei Heemskerck tegen den „Neushoorn," „nu begrijp ik er alles van: De Veer had geen geld bij zich en heeft hun het kompas afgestaan, in ruil voor eenige levensmiddelen.

Goddank, ze zijn dus behouden en lijden althans geen gebrek!"

De schipper bedankte de mannen nu zoo goed en zoo kwaad dat ging voor hun inlichtingen en klom onder