Pagina:Heemskerck op Nova Zembla.djvu/172

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
IN AMSTERDAM TERUG
155
 

Zij vernamen nu, dat zij, wat Candenoes betreft, in de juiste richting waren. Ook kocht de schipper een goede honderd visschen en nog wat meelkoeken van de Russen. Toen vervolgde men den tocht, verheugd, weer wat levensmiddelen te bezitten. Arme zwervers, vier ons brood per dag was hun voedsel, een mond vol water al hun drank geweest.

Visch en koek werden gelijkelijk verdeeld en—daar ging het weer verder.

Maar te middernacht kregen ze plotseling geweldig zwaar weer. De vaartuigen werden gescheiden en toen de bui voorbij was, kwam er een dikke mist voor in de plaats.

Eindelijk begon het weer op te klaren, maar hoe zij ook rondkeken, nergens, nergens konden de schipper en de zijnen de bok ontdekken, waarin zich De Veer met zijn volk bevond.

O, misschien wel waren zij in volle zee afgedreven en met man en muis vergaan! Dat was de sombere gedachte, die bijna ieder vervulde.

„Komaan, mannen, het hoofd niet laten hangen!" sprak de schipper bemoedigend. „Wie weet, hoe spoedig de goede God nog alles ten beste zal leiden."

Inmiddels woei er een mooie koelte en zoo zeilden ze dan weer verder, verdrietig, nu geheel alleen te zijn en bekommerd over het lot van hun makkers.

Af en toe kwamen zij Russische visschersvaartuigen tegen en telkens was dan de bemanning welwillend genoeg, hun voor eenig geld wat brood en visch af te staan.

Van één dier schepen kocht de schipper zelfs niet minder dan drie zakken meel, derd'halve zij spek, een pot Russische boter en een tonnetje honing. Toen zij nu 's avonds ten anker lagen, kookten zij pap van water en meel, met wat spek en honing er in, zoodat zij smulden als ze in geen tijden gedaan hadden. Ja, had niet be-