Pagina:Heemskerck op Nova Zembla.djvu/32

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
EEN LUI LEVENTJE
27
 

persoon, die de geschiktheid bezit om een baard weg te nemen.—Met een scherp mes natuurlijk.—Uw persoon bezit die geschiktheid en uw naam zou dus Barbier moeten zijn."

„Onder dergelijke flauwiteiten zal je nooit onze kunst waardiglijk kunnen dienen," sprak de meester verontwaardigd, „en ik acht het dus verstandig, met mijn onderwijzingen niet verder dóór te gaan."

„O, nee meester, ga gerust dóór met mij te bekwamen voor het vak! Ja, het was flauw, ik moet het zelf bekennen. Vreeselijk flauw, allerakeligst flauw! Maar ik beloof u, dat ik nooit meer één flauwiteit zal zeggen! Och toe, meester, kijk eens hoe 'n ernstig gezicht ik al zet!"

„Nu, ik wil het dan nog eens met je probeeren," zei de barbier en deftig ging hij voort:

„Het eigenlijke scheren wordt voorafgegaan door het inzeepen."

„Een waarheid als een koe!" dacht Jacob, maar zijn gezicht stond even straf, alsof hem de diepzinnigste wijsheid werd geopenbaard.

„Men kan zeepschuim maken met de hand, maar gemakkelijker is het zich daarbij van een zacht scheerkwastje te bedienen," sprak de meester op afgemeten toon.

„Dà's een waarheid als een kérk!" dacht Jacob, maar ook nu nog bleef zijn gezicht effen en onbeweeglijk als te voren.

„Bij het scheren zelf is het van het grootste belang, hoe het mes gehouden wordt..."

„Maar mijn lieve, beste meester, hoe zal ik dat alles onthouden," riep Jacob met gemaakte wanhoop uit. „Als ik zoo knap was als ú, ja dan.... Maar—och toe, meester Hans, laat ik nu vooreerst alleen het inzeepen maar eens leeren. Als ik dat niet eens probeer, och ik vrees, dat ik dan al het geleerde weer vergeten zal!"