Pagina:Heemskerck op Nova Zembla.djvu/35

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
30
HEEMSKERCK OP NOVA ZEMBLA
 

„Schoorsteenveger... schoorsteenveger..." stamelde de meester.

„Wel ja, man, je ziet zoo zwart als een Moriaan."

„O, die galgebrok!" barstte meester Hans nu weer los. „Laat ik 'm niet te pakken krijgen!" en onder het uiten van dit dreigement vloog hij naar beneden om zich af te wasschen. Maar de deftige barbier was nog zóó beschaamd over het dwaze figuur, dat hij gemaakt had, dat hij zich dien heelen dag niet meer aan dek durfde vertoonen.

„Hoor eens, mannen," zei Jacob, die, zoodra Hans Vos verdwenen was, weer voor den dag kwam: „We zijn allemaal in zoo'n vroolijke stemming, dat we wel eens een liedje konden zingen. Of heb ik mijn dwarsfluit voor niemendal meegenomen?"

„Nee, nee, warempel niet, haal op dat hebbeding! Plaats jongens, neem plaats!" riep Hoogwout: „Het liedeken van Alckmaer. Begin maar te toeteren, kameraad! Je kunt nog al goed terecht op dat jammerhoutje!"

Jacob zette zijn dwarsfluit aan den mond en daar klonk het uit volle borst:

Als men schreef duyzent vijfhondert,
 En dryent seventich jaer,
Moght elck wel sijn verwondert...

Verder kwamen zij echter niet, want opeens stonden zij zélf verwonderd, doordat de „neushoorn" plotseling luidkeels riep: „O, kijk, kijk dáár nu toch!..."

Allen zagen toen in de aangewezen richting.

„Drie zonnen tegelijk!" riep Jacob. „Als we nú geen licht hebben dan weet ik het niet!"

„En—laat zien—een, twee, drie, vier, vijf regenbogen!" telde Jan Fransz.

Wèl had De Veer reden om te vreezen, dat de tocht door het bijgeloof van het scheepsvolk wel eens misluk-