Pagina:Heemskerck op Nova Zembla.djvu/45

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
38
HEEMSKERCK OP NOVA ZEMBLA
 

„Wel, begrijp je dat niet, man?" zei Jacob, „daar gaan we de zwartjes op trakteeren, als we straks in Indië komen. En je zult zien, dan gaan ze zooveel van ons houden, dat ze ons de suiker en de koffie kosteloos aan boord brengen."

„Japie, Japie! wat sla je weer door!" zei De Veer lachend. „Nee vriend, dat vet moet, bij gebrek aan olie, voor onze lampen dienen als straks de korte dagen aanbreken."

Den 19den Juni zagen zij weer land. Het was een groot eiland, maar zij meenden een deel van Groenland ontdekt te hebben en gaven aan die kust den naam van Spitsbergen, wegens de vele hooge en spitse rotsen die zij er zagen. Hier werd geankerd en toen zij aan land gingen, vonden zij een menigte rotganzen.

Ieder was echter verrast. Want wat zagen zij? De dieren zaten op nesten, krek als andere vogels!

Met steenen gooiden zij er eenige dood, waarop de andere onder een oorverdoovend wiekgegons de vlucht namen.

Maar hoeveel grooter was nog de verbazing van de meeste zeelui, toen zij in de nesten ook eieren vonden!

„Zie je nu wel," zei Jacob tegen „de neushoorn", „dat die heele geschiedenis van die boomen in Schotland maar een sprookje is?"

„Hm! 't wordt toch door alle zeelui verteld," mompelde „de neushoorn" min of meer verlegen.

„Dat komt," antwoordde De Veer, „omdat, vóór ons, geen mensch nog zoo Noordelijk is geweest, dat hij deze vogels ooit heeft zien broeden. Zoo zal dat verhaaltje in de wereld gekomen zijn."

„Nou, 't mag dan wezen zoo 't wil, maar het zou toch een eeuwige zonde zijn, als we al die eieren hier lieten liggen," zei „de neushoorn" nu.

Ze kwamen dan met een zestigtal eieren aan boord terug, die, tegelijk met de buitgemaakte rotganzen ge-