Pagina:Heemskerck op Nova Zembla.djvu/61

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
54
HEEMSKERCK OP NOVA ZEMBLA
 

zij schoof, zoodat ze zich geen oogenblik meer veilig achtten, neen, tóen werd de hoop om nog weer los te raken voor goed opgegeven.

Inmiddels had de schipper drie mannen op verkenning uitgezonden. Na meer dan twee mijlen landwaarts ingedrongen te zijn kwamen zij terug. Ze hadden een rivier met zoet water gevonden, die al half onder het ijs was, een menigte drijfhout en wat indrukken van dierenhoeven, die zij voor het prent van rendieren en elanden hielden.

Blijkbaar waren ze niet heel voldaan over den uitslag van hun verkenningstocht. Maar Heemskerck en Barentsz begrepen het anders.

„Dat is geen slecht bericht, mannen," zei de schipper. „Goed drinkwater is natuurlijk altoos een eerste vereischte en hout zal ons uitstekend te pas komen met het oog op den barren winter, dien wij hebben door te maken!"

Nu het dan zeker was, dat ze op Nova Zembla moesten overwinteren, werd het hoog tijd om met de eerste toebereidselen tot het bouwen van hun huis te beginnen, want de dagen werden al korter en korter; weldra zou de zon voorgoed onder gaan, om eerst na maanden weer terug te komen, had Barentsz gezegd. Vóór dien tijd moest hun winterwoning voltimmerd zijn, of het was te laat.

Daarom werden opnieuw acht mannen, behoorlijk gewapend, naar de rivier gezonden om te zien, of er onder het drijfhout ook soms een en ander te vinden was, dat tot bouwmateriaal zou kunnen dienen. Want het is te begrijpen, dat ze liefst zoo weinig mogelijk van het schip daartoe gebruikten.

Bij de rivier gekomen, vonden zij aan het strand, onder het drijfhout, zelfs heele boomen, met wortel en al, die stellig van Moskovië of Tartarije waren komen aanspoelen, daar er op heel Nova Zembla geen spoor van boomgroei te vinden is.