Pagina:Heemskerck op Nova Zembla.djvu/76

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
DE HUT VOLTOOID
67
 

zag dreigden, daar er nog geen schoorsteen was, te stikken van den rook. Zij moesten het dus in 's Hemelsnaam maar weer laten uitgaan.

Onder al die ellende wisten zij dan ook niet, hoe gauw ze 's morgens maar weer naar het schip zouden vluchten.

Jacob was de anderen in een oogenblik vooruit gehold, zoodat hij lang vóór zijn makkers aan boord kwam. Het was echter nog heel vroeg en alles lag nog in diepe rust. Maar onze scheepsjongen stoorde zich hier weinig aan. Hij rukte met een vaart het scheepsluik open, maar—of het nu van de sneeuw aan zijn voeten of enkel door zijn onbesuisdheid kwam—onze hekkespringer gleê uit, en rolde holderdebolder de trap af...

„Goeie genade, een spook!" bromde Louw Willemsz, die door het geraas wakker geschrikt was; en dadelijk tastte hij op zijn borst, waar hij tot zijn geruststelling het zakje met brandnetels en vingerhoedkruid nog vond.

„Een spook, een spook!" riep „de neushoorn", die ook wakker was geworden, verschrikt uit.

„Och wat!" schreeuwde meester Hans, „er is een beer in het schip ingebroken en naar beneden getuimeld! Sla dood, sla dood, jongens!" Maar toen hij zijn kooi uitstoof om met het eerste het beste voorwerp den beer te lijf te gaan, zag hij opeens den scheepsjongen zich van den grond opkrabbelen.

„Zoo, uilskuiken, ben jij het, die den boel hier zoo op stelten zet?"

„Ja meester, dat ben ik. Ik gelóóf het tenminste."

„Wel nu nog mooier!"

„Ja, meester Hans, want of ik het zelf nog ben, dat staat bij mij nog zoo vast niet. Ik twijfel aan mijn eigen bestaan. Mijn neus is half bevroren.—En mijn óóren!—of ik ze nog hèb, ik wéét het warempel niet.—Kijk dat zelf maar, als je wilt, want ik heb er totaal geen gevoel in."