Pagina:Heemskerck op Nova Zembla.djvu/89

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
80
HEEMSKERCK OP NOVA ZEMBLA
 

allemaal verbaasd opkeken, omdat niemand een schot had gehoord.

„Ja, meester Hans," grinnikte Louw, „ik vang die beestjes niet zoo luidruchtig, dat al het volk er aan te pas komt, en ieder angstig op het lawaai komt afvliegen. Ouwe Louw leit het een beetje bedaarder an."

„Maar zonder gekheid, hoe heb je dat toch weten klaar te spelen?" vroeg Heemskerck.

„O, doodeenvoudig, schipper! 't Beestje was een beetje nieuwsgierig uitgevallen en kwam vlak bij ons huis snuffelen als een poes, die de schelvisch ruikt.

Wacht, denk ik, niet al te nieuwsgierig, kameraad! Dat geeft maar onrust en slechte attentie onder de preek. En meteen smijt ik hem een bijl toe, om hem zijn nieuwsgierigheid wat af te leeren.—En nou kok, steek hem maar gauw an 't spit—altijd met permissie van den schipper natuurlijk!—Dan zullen we hem straks wat lekkertjes oppeuzelen."

Nu, het vleesch smaakte hun niet minder heerlijk dan van den eersten vos en van het vel had Louw nog diezelfde week een warme muts gemaakt.

Den derden November kwam de zon op het midden van den dag nog weer éven, met een heel klein randje boven de kim gluren... Langzaam, langzaam verdween ze achter de toppen der heuvelen en toen... Weg!...

O, hoe stil en doodsch leek het nu opeens! Het scheen wel, alsof er iemand gestorven was! En dat was ook zoo. Het licht—de hoogste vreugde van het leven—was immers heengegaan!

Zij wisten het van Barentsz; en toch—toch repten tegen den middag van den volgenden dag, weer allen zich naar buiten. Ach, ieder hoopte nog, al was het ook maar een tipje, van de vriendelijke lichtschijf te zien. Maar hóe zij ook tuurden, en wàt zij ook wachtten, . . . de zon kwam niet meer terug! Ze was den vorigen middag voor goed ondergegaan.