Pagina:Heimans&Thijsse1895InSlootEnPlas1stEdition.djvu/120

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

104

in de vrije natuur evenzeer of in nog hoogere mate bezit; en wanneer ge in de frissche, zonnige aprildagen naar buiten trekt, om 't ontwakend leven der natuur gade te slaan, en gij in 't kristalheldere water de kleinste diertjes op den bodem kunt zien, dan hebt ge dat voor een groot deel aan den vreemden indringeling te danken.

In Juli en Augustus bloeit de Waterpest met kleine purperroode bloempjes op steeltjes, die zoo lang zijn, dat de bloemen juist aan de oppervlakte van 't water drijven. Als ge er niet opzettelijk naar zoekt, zult ge ze niet licht vinden, doch 't loont de moeite wel en ge kunt tegelijk uitzien naar larven en eitjes van water-insecten.

Het bloemomhulsel bestaat uit zes puntjes, waarbinnen zich een driedeelige stempel bevindt. Bij nader onderzoek blijkt het, dat die stempel het einde is van een lange draadvormige stijl, die heelemaal onder in 't steeltje uit het vruchtbeginsel ontspringt. Meteen zien wij nu, dat de bloemen ongesteeld zijn en dat, wat wij voor een steel hielden, eigenlijk kroonbuis of kelkbuis of zoo iets behoort genoemd te worden.

Meeldraden zitten in deze bloem niet.

Nu ja, zegt ge, dan is de bloem vrouwelijk, laat ons maar eens zien, of er geen mannelijke aan dezelfde plant zitten.

Neen, geen mannelijke bloemen te vinden; dus de plant is tweehuizig, misschien vinden we in deze sloot nog wel een mannelijk exemplaar, of een eindje verder.

Zoek maar niet; in heel Nederland is geen mannelijke Waterpest te vinden en in heel Europa ook niet.

En dat is erg jammer. Want de Waterpest heeft een manier van bloeien, die tot de allermerkwaardigste behoort en waarvan de wonderlijkheid nog maar door één plant overtroffen wordt; die heeft daardoor in de wereld der plantenkenners, plantenliefhebbers en aquariumvrienden (om met de Duitschers te spreken) eene groote reputatie verworven.