108
en blijkt nu te bestaan uit 3 lichtgroene blaadjes, waar binnen een vruchtbeginsel met drie stijlen, die buiten het bloempje over 't water uitsteken (teekening bl. 105 rechts).
Intusschen is er met de knopjes, die op de rechte steeltjes zaten, ook iets gebeurd. Die steeltjes zijn erg broos: bij de minste aanraking of beweging breken ze. De knopjes, die lichter zijn dan 't water, stijgen dan omhoog en drijven aan de oppervlakte rond. Nu zoudt ge denken, dat het met hen uit was — een losgerukt deel van een plant moet sterven. Maar onze Vallisneriaknopjes leven nog een poosje door. Ze gaan open, alsof ze nog deel van de plant uitmaakten, en de meeldraden, die binnen de drie blaadjes zitten, worden rijp en buigen naar buiten om.
Die blaadjes gelijken ieder op een bootje, drie bootjes met elkander vormen een bloem, die door wind en stroom wordt meegevoerd. Drijft nu zoo'n meeldradenbootje tegen een stamperbloem aan, dan raken de helmknopjes precies aan de stempels, waaraan dan het kleverig stuifmeel vast blijft zitten. Maar nu komt nog het mooiste. Ge zoudt nu denken: de stempels zijn voorzien van stuifmeel, dus nu kunnen de zaadjes rijpen. Dat is ook zoo, maar om te rijpen behoeven ze niet meer boven water te blijven — daar beneden is het veel veiliger — en wat gebeurt er nu? De steel krult weer in tot zijn vorige kurketrekkervorm en trekt het rijpend vruchtje met zich mee in de groene diepte.
Nu weet men nog niet juist, of de Waterpest precies zoo doet. Dat meeldradenschuitjes naar de stamperbloemen varen, is wel waargenomen, maar of het vruchtje ook onder water rijpt, is nog niet met zekerheid te zeggen. Dat komt doordat de waterpest in zijn eigen vaderland ook maar zelden bloeit, de mannelijke bloemen zijn er zeldzaam en vruchten en zaadjes onbekend.