Pagina:Heimans&Thijsse1895InSlootEnPlas1stEdition.djvu/127

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

111

Maar door de wonderlijke levenskracht en het ongelooflijke ontwikkelings-vermogen der losgerukte stengeldeelen is het voortbestaan van de plant toch verzekerd. Wanneer een ongewone beweging in 't water haar broze stengeltjes knakt en vernielt op eene wijze, die iedere andere plant noodlottig zou worden, dan heeft dat voor haar slechts dit tengevolge, dat ieder brokstuk ergens anders een nieuw leven begint.

Zie in den zomer een zwerm eenden bezig in den ondiepen plas, geheel begroeid met waterplanten! Dat is een rukken en trekken en snuffelen en snavelen zonder ophouden, kroos en waterpest worden verscheurd en verzwolgen terwille van 't klein gedierte, dat zich erin en er tusschen ophoudt, terwijl van tijd tot tijd een of meer naar den bodem duiken, om zwaarder kost te bemachtigen. 't Zijn allemaal woerden — de wijfjeseenden zitten alle te broeden. Laat ons wat dichterbij sluipen, om te zien, welke soorten er vertegenwoordigd zijn, want er zijn eenden en eenden.

Voorzichtig! Wel is de jacht nog niet geopend, en zit de hagelschrik hun nog niet in de leden, maar er is geen wantrouwiger gevogelte dan eenden en misschien zijn de stroopers al bezig geweest. Er zijn van die lui, die altijd moeten schieten!

Kwêk — daar heeft er ons al een gezien en maakt zich uit de voeten. Die het dichtst bij hem waren bemerken ook onraad en volgen hem. Hun heengaan baart opzien bij de overigen en zoo is in korten tijd geleidelijk de geheele zwerm verdwenen, verspreid naar alle kanten.

Waarheen? Naar een andere plas, of naar de slooten in de weilanden, waar de purperen orchideeën en de roode koekkoeksbloem den tijd van 't jaar vermelden, — Daar strijken ze neer, en, zindelijke beestjes als ze zijn, hun eerste werk is zich te reinigen van wat bij hun overhaaste vlucht