Pagina:Heimans&Thijsse1895InSlootEnPlas1stEdition.djvu/140

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

122

"groeit". Maar hebt ge wel eens kroosbloempjes gezien? Ik niet; ik hoop ze nog eens te vinden en ik twijfel er niet aan, of ik krijg ze nog wel eens, want zoo heel zeldzaam zijn ze nu niet, lang niet zooals de waternoot. Ga er in Juni maar eens op uit, maar neem uw loupe mee en onderzoek geduldig een paar kroosplantjes. Wellicht vindt ge geen bloemen of bloesem, maar daarom is uw moeite toch nog niet vergeefsch—wie weet hoeveel hydra's ge vindt. Ook ontdekt ge, dat alle kroos nog niet hetzelfde is.

Vooreerst vindt ge het gewone eendenkroos; van boven groen, onderaan wit: ronde schijfjes, plat op 't water drijvend, veelal bij drie, vier of vijf met de randen samenhangend en elk voorzien van één wit, dradig worteltje, dat aan zijn punt in een mutsje uitloopt—de meeste worteltjes eindigen in zoo'n mutsje, wortelkapje geheeten, en dat dient om het teere, groeiende eindpuntje van het worteltje zelve te beschermen.

Wanneer de schijfjes dik zijn, aan de bovenzijde soms een weinig hol, en onderaan bolvormig—dan hebt ge bultig kroos gevonden—dat anders vrij wel op 't eerste lijkt—ook ieder schijfje met één worteltje. Er bestaat ook veel-wortelig kroos, dat aan de onderzijde voorzien is van vier of vijf worteltjes, in een bosje uit 't midden van 't schijfje ontspringend.

Deze drie kroossoorten drijven op 't water, hun groen vlak is in aanraking met de lucht, het zijn dus luchthappers—eigenlijk geen echte waterplanten meer. Als een sloot uitdroogt, kunnen zij op den vochtigen bodem ook nog heel goed blijven leven en betere tijden afwachten. De zuurstof, die zij afgeven, komt dan ook niet het water ten goede—zij helpen in de sloothuishouding alleen mee, doordat ze schaduw en koelte geven en een schuilplaats voor 't klein