Naar inhoud springen

Pagina:Heimans&Thijsse1895InSlootEnPlas1stEdition.djvu/141

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

123

gedierte. Daarvoor mogen zij in ruil genieten van het voedende slootwater—want, zoomin als een mensch van brood alleen kan leven, zoo weinig kan een plant alleen bestaan op lucht—een schraal diëet trouwens.

Uit de lucht kan een plant zich alleen maar koolstof verschaffen en nu weet ge heel goed, dat het plantenlichaam nog uit heel wat andere stoffen is opgebouwd; of wist ge het nog niet, dan kunt ge u er gemakkelijk van overtuigen door in een heet vuur wat stroo te verbranden. Bestond dat stroo alleen uit kool, dan zou 't geheel in 't vuur verdwijnen; er blijft echter een witte asch over, die, hoe heet het vuur ook zij, van geen verbranden weten wil. Geleerden en landbouwkundigen weten precies wat dat is, en hoeveel van elk—later spreken wij er misschien ook wel eens over—maar de stoffen, waaruit die asch bestaat, en nog meer, wat met de kool in de vlam verdwenen is, heeft de graanplant moeten bereiden uit stoffen, die zij uit den grond moest opnemen, waar zij in water waren opgelost. Slootwater bevat al die stoffen ook, afkomstig uit den bodem of van vergane dieren of planten, en al wat in de sloot groeit, gaat er heerlijk op te gast. Elk kroosplantje pompt zich door zijn wortel en door zijn onderkant vol met voedend water, haalt het voedsel er uit, doet aan de bovenzijde door kleine openingetjes het onverbruikte verdampen, om aan den onderkant weer nieuw op te nemen. Het tiert en groeit en wordt dik en breed voor een kroosplant—bot aan zijn rand uit, zoodat er weer drie, vier, vijf nieuwe plantjes ontstaan, die na eenigen tijd met de oude plant verbonden te zijn geweest, zich weer losmaken en op eigen gelegenheid weer voortgroeien en uitbotten tot in het oneindige—of liever—totdat de winter komt.

Er is ook een soort van kroos—in alle slooten kunt gij ze vinden, dat op zijn broertjes weinig gelijkt want het