Pagina:Heimans&Thijsse1895InSlootEnPlas1stEdition.djvu/150

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

132

De meeldraden zijn zoo geplaatst dat de hommel onvermijdelijk met zijn tong er langs moet strijken, als hij den honig uit de spoor wil opzuigen. Natuurlijk blijft er wat van het kleverige stuifmeel aan die tong vastzitten, en als hij die daarna in een andere bloem steekt, dan raakt hij daar den stempel aan, waaraan dan weer de stuifmeelkorrels zich hechten, zoodat de kruisbestuiving volbracht is.

Ja maar, zegt ge, verliest de tong het stuifmeel al niet in de eerste bloem bij het terugtrekken langs den stempel?

Dat is nog zoo kwaad niet opgemerkt—laat ons eens zien.

Bloem van Uricularia vulga-
ris, bij het terughalen van
den hommeltong.

Neem eens een grassprietje en boots daarmee in een levende bloem de beweging van een hommeltong na. Gij opent de bloemkroon, steekt het grassprietje erin; het strijkt langs de onderste afdeeling van den stempel heen, tusschen de meeldradraden door, de spoor in.

Maar wat is dat? In het aangeraakte deel van den stempel komt beweging, langzaam maar gestadig krult zich het lipje omhoog, totdat het vlak tegen de bovenste afdeeling komt te liggen. Als ge uw grassprietje terug trekt, raakt het geen stempel meer aan; die is uit den weg gegaan.

Thuis, voor uw vensterraam of in den tuin hebt gij misschien een plantje, dat dezelfde merkwaardige inrichting vertoont—ik bedoel de gele Mimulus. De bloem daarvan is ook leeuwenbekachtig, maar open, de stempel is net als die van het Blaasjeskruid (zoo heet onze gele waterbloem) "tweelobbig" en de onderste lob krult zich bij de minste aanraking omhoog. Het is een verrassend gezicht in planten