Naar inhoud springen

Pagina:Heimans&Thijsse1895InSlootEnPlas1stEdition.djvu/151

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

133

— die men over het algemeen toch voor bewegenloos houdt — zulke bepaalde, plotselinge bewegingen te zien gebeuren.

Nu wil ik u van de bloem van ons blaasjeskruid nog iets vertellen. Het gebeurt wel eens, dat de insecten een bloem niet bezoeken; bij ongunstig, regenachtig weer b.v. wagen zij zich niet graag boven het gevaarlijk element. Hoe komt dan het stuifmeel op de stempel? Ja, dan moet de bloem zich behelpen. De onderste stempellob krult zich dan langzaam (aarzelend, had ik haast geschreven) naar omlaag, tot ze de open meeldraden aanraakt. Er is dan stuifmeel uit dezelfde bloem op den stempel gekomen, er rijpen nu ook zaden, al zijn ze niet zoo goed als die, welke door kruisbestuiving ontstaan.

Een aardige inrichting, niet waar? Doch hiervoor behoefden we ons leven niet te wagen (de waaghalzerij was anders zoo groot niet), er zijn bloemen genoeg die nog "aardiger" erop ingericht zijn, om door kruisbestuiving sterke zaden te krijgen.

Maar er is meer! Leg de bloem eens ter zijde en kijk eens naar de bladen—of liever naar het groen, want die vertakte draden kunnen eigenlijk niet anders genoemd worden.

Straks zaagt ge er beestjes tusschen, niet waar? Ze zijn er nog—we zitten nu al een kwartier op onzen wilgenzetel over de bloemen te praten en nog zijn ze niet tusschen het vochtig veenmos weggekropen om weer in hun element hunne duikelingen en wendingen te beginnen. Nu ge er een grijpen wilt, merkt ge dat het vastzit aan de plant, dat het eraan gegroeid is: uw beestjes zijn geen dieren, maar bladertjes of iets dat erop lijkt.

Daar zit ge nu.

Leefden we nu een driehonderd jaar vroeger, dan gooiden we het plantje weer in de sloot, en gingen naar huis om daar een paar folianten met wonderverhalen op te zoeken,