Pagina:Heimans&Thijsse1895InSlootEnPlas1stEdition.djvu/159

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

141

Loopt de sloot weer vol, dan ontspruiten uit den bodem weer nieuwe takken. Deze planten zijn zoo voorzichtig, zich niet geheel en al bloot te geven—hun eigenlijk lichaam zit in den vochtigen modder geborgen en wacht daar gelaten betere tijden af. Graaft ge een slootbodem om, dan vindt ge die stengels of wortelstokken gemakkelijk. Ze blijven soms heel lang hun levenskracht behouden; wanneer jaren na de uitdroging door de een of andere oorzaak de sloot weer vol komt, ontwikkelen ze onmiddellijk weder bebladerde stengels en bloemen. Houdt de droogte heel lang aan, dan moeten ze eindelijk sterven, of ertoe overgaan eene andere leefwijze aan te nemen en landplanten te worden.

Dit laatste is echter slechts weinigen mogelijk; wel zijn er planten genoeg, wien het tamelijk onverschillig lijkt te zijn of ze al dan niet in 't water staan—riet, blaartrekkende boterbloem, waterkers, veldkers—maar dat zijn toch eigenlijk allemaal echte landplanten, die tegen wat vochtigheid kunnen. Of ze in 't water zijn of niet, brengt in hun uiterlijk geen verandering te weeg.

Maar ga nu nog eens in Juli of Augustus met mij uit waterplanten zoeken—misschien vinden we de zeer verlangde kroosbloempjes dan ook nog—dan zal ik u nog eens een merkwaardig plantje laten zien. We behoeven niet veel breede slooten af te zoeken—vooral als het water niet al te brak en vuil is, of we hebben het gevonden. Plat op het water drijven een aantal spits ovale bladeren (8 à 9 cM. bij 3), wel gelijkend op die van het drijvend fonteinkruid (de theeblaren), maar smaller en spitser, geel groen van kleur. Te midden van die bladeren verheffen zich een dM. hoog eenige rijkbloemige, rozeroode aren, allerliefste bloemetjes—waar ook nog wel iets aan te bekijken valt.

We zullen maar eens probeeren, zoo'n plant machtig te worden. Ze groeit ver van den kant, dus de haak moet