Pagina:Heimans&Thijsse1895InSlootEnPlas1stEdition.djvu/173

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

151

oogenblik omhoog, zoodat ge de paarsbruin gekleurde ondervlakte te zien krijgt. Die paarsbruine kleur is eene herinnering aan het voorjaar; op uwe wandelingen in April en Mei hebt ge die wel meer opgemerkt — vooral bij waterplanten. Midden in den zomer zult gij hem aan bladeren of knoppen zelden opmerken, maar in den herfst vertoont hij zich weer overal, in de vallende bladeren van den eik, zoowel als in de jonge blaadjes van uw vlierstruik, die onvermoeid in October nog weer eens uitbot. Men meent vrij zeker te weten, dat deze kleurstof, die met een vreemd woord anthokyaan (bloemenpaars) genoemd wordt, het vermogen bezit om licht te veranderen in warmte. In die kleur vinden de planten dus gelegenheid om in den kouden tijd nog warmte genoeg te verzamelen om te kunnen leven, t zij dat leven begint zooals in 't voorjaar, of nog in de droeve herfstmaanden wat gerekt moet worden.

Zonder warmte is er voor de planten geen leven!

De warmte is het ook die in het voorjaar het sein tot ontwaken geeft. Een kleine temperatuursverhooging is voor de wortelstokken in den stootbodem het teeken, dat het ijs en de sneeuw geweken zijn en dat de watermassa van de sloot doorwarmd is. Nu boren de spitse knoppen van de plomp door het slijk omhoog, ze lijken wel puntige sigaren; ze bestaan eigenlijk uit een enkel opgerold blad, dat zich in het water dadelijk ontplooit. Blijft het onder water, want verscheidene bladeren van den plomp bereiken de oppervlakte nooit, dan is het dadelijk groen, maar de opstijgende worden geheel paarsrood naarmate zij de oppervlakte naderen.

Na eenige dagen wordt hun bovenkant groen, maar de onderzijde blijft rood, den geheelen zomer door. Dat rood vangt de warmte op en houdt die in het blad. Hoe heerlijk koel moet het in den heeten zomer onder die bladeren zijn — dat weten de vorentjes ook!