Pagina:Heimans&Thijsse1895InSlootEnPlas1stEdition.djvu/174

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

152

Eenigen tijd na de bladeren komen de bloemen te voorschijn — in de laatste helft van Mei. Gevulde bloemen zijn het — die komen in 't wild anders niet zoo heel veel voor. Weet ge, hoe de tuinier gevulde rozen kweekt? Een roos in wilden staat is altijd enkel; hij bezit maar een krans van vijf kroonbladen, daarbinnen eene menigte meeldraden. Door kweeking nu brengt de tuinier het zoover, dat die meeldraden zich weelderiger ontwikkelen, zich vergrooten en verbreeden, kortom, zich veranderen in kroonbladen.

Hoe dit nu mogelijk is, kunt gij gemakkelijk zien bij het ontbladeren van een witte plompbloem. Eerst komen vier kelkbladen, van buiten groen van binnen wit; daar lijken ze dus al op kroonbladen. Dan volgen eenige kransen zuiver smetteloos witte kroonbladen.

Hoe verder ge echter met het ontbladeren vordert, des te smaller worden ze en weldra krijgt ge er te zien, die aan hun top een weinig verfrommeld zijn en een geel tipje dragen. Verder naar binnen ontwikkelt dat gele tipje zich langzamerhand tot een helmknop, terwijl het versmalde kroonblad zelf ineenslinkt tot een platte helmdraad. Binnen die meeldraden zit de stamper, een groote, met vele platte stempels, en daar valt meestal het stuifmeel uit meeldraden van dezelfde bloem op. Want de witte plomp heeft geene bijzondere inrichting voor kruisbestuiving. Alleen zijn de meeldraden iets later rijp dan de stampers, zoodat de laatste in die korte poos met stuifmeel van andere bloemen, door insecten aangebracht, bedekt kunnen worden.

Maar wij vragen bij de plompen niet naar bijzondere inrichtingen, het is ons voldoende hun stille pracht gade te slaan, onder den wolkeloozen Junihemel in de warme zomerzon! Een eenig genot is het, dan op een van onze groote veenplassen in een bootje rond te drijven, omgeven door duizenden en duizenden dezer witte waterrozen. Ze steken