Naar inhoud springen

Pagina:Heimans&Thijsse1895InSlootEnPlas1stEdition.djvu/188

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

166

Maar om op onze Kikkerbeet terug te komen, "kikkergeld" zeggen ze in Harlingen. In het voorjaar vormt dat reeds knoppen in de bladoksels (zoo heeten de veilige plekjes tusschen de bladstelen en den stam). Die knoppen groeien op lange stelen uit, doch deze stelen groeien niet opwaarts, zooals die der bladeren, maar evenwijdig aan de oppervlakte van 't water — horizontaal dus. Ze groeien vrij snel (soms wel 1 cM. per dag) totdat ze ongeveer 1 dM. lang zijn, wanneer de knop zich niet meer in de schaduw der bovendrijvende bladeren bevindt. Dan houdt de groei van de steel op, maar de knop, die aan het einde er van zit, begint zich nu te ontwikkelen en zendt twee, drie, vier, vijf blaadjes omhoog, die, aan de oppervlakte drijvende, een nieuw kikkerbeetplantje lijken. Dat is het dan ook inderdaad, het krijgt worteltjes en brengt zelfs binnen korten tijd behalve bloemen — die ook al uit de bladoksels te voorschijn komen — op zijn beurt weer van die "uitloopers" voort.

Ieder plantje kan verscheidene uitloopers uitzenden, zoodat het u wel gebeuren kan, dat ge een bloempje uit het water wilt trekken — een netwerk van twintig, dertig plantjes, door draadvormige strengels saamverbonden, er uit haalt.

Scheren (stratrotes) groeien precies op dezefde manier — zij kunnen, dus evengoed als kikkerbeet — zonder zaadvorming blijven voortbestaan. Dat kroos, op dergelijke wijze bijna, door uitbotting zich vermenigvuldigt, hebben we reeds gezien — gij begrijpt nu ook dat onze kans op kroosbloempjes bedroefd klein is — de kroosplantjes kunnen ze missen.

 

Maar 's winters? Hoe komen al die losdrijvende planten, kroos, blaasjeskruid, waterviolier, kikkerbeet, scheren — den winter door?