Pagina:Heimans&Thijsse1895InSlootEnPlas1stEdition.djvu/20

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

8

"Wel, Antony, je komt goed bij mijn zoon Jan, die houdt ook bijzonder veel van het bekijken van planten en dieren. Jij bent wel een paar jaar ouder dan hij, schijnt het, maar dat zal er wel niet veel toe doen. Hij wil er morgen middag alleen op uit, om mijn aquarium wat aan te vullen. Hee, daar is hij net! Jan, hier heb je een kameraad, die je helpen wil, om het aquarium te onderhouden. Maak maar even kennis met elkaar. En dan naar bed, Jan. Dat zou ik jou, Antony, ook maar raden, al staan je oogen nog helder. Kom morgen maar terug."

Dat was aan geen doove gezegd. Sinds dien dag was Ántony van Leeuwenhoek een trouwe bezoeker van de apotheek "In de Star" en waren hij en Jan Swammerdam onafscheidelijke kameraden.

Te zamen verzorgden zij het aquarium van den apotheker, te zamen gingen zij tochtjes maken in de omstreken van hun woonplaats, om nieuwe planten en dieren te zoeken. Maar bij zoeken en vinden bleef het niet. Antony vooral moest overal het fijne van hebben. Ongelukkig kon de apotheker den beiden jeugdigen liefhebbers maar zelden op hun vragen een antwoord geven, dat aan hun weetgierigheid voldeed. De jongens deden ook zulke zonderlinge vragen: „Waarom zou toch die groen-zwarte kever, met die gele randen om de dekschilden, telkens met zijn achterlijf boven komen? Als het te doen was om adem te halen, waarom deed dan die groote pikzwarte tor het telkens met een van de sprieten?" Of wel: "Waarvan zouden toch de kleinste diertjes, die wij zien kunnen, leven? Zouden er in het water nog weer kleinere zijn, die wij niet kunnen zien?"

De jongens maakten het den meester lastig, en zij besteedden er meer tijd aan, dan Jan's studiën en Antony's ambacht gedoogden, meende hij. Hij vreesde dat hun beste leertijd verloren zou gaan, met — zooals hij zich eens uitdrukte — "dat waarnemen van saken, daar niet een duyt winst van quam, en die niets aenbragten van dat hetgeen noodsakelijk was om te leven."