27
zie er maar vast zelf wat aan op te merken. Als dit diertje, pasgeboren naar boven komt, beweegt het zich op een onbeschrijfelijke manier over 't water naar den oever; al gooit ge er tien terug in 't water, om goed waar te nemen, hoe het toe gaat, ge kunt er geen naam aangeven; het is geen zwemmen, geen drijven, geen vliegen, geen roeien, geen loopen, geen glijden — het is alles te gelijk en toch nog wat anders.
Maar om op onze gerande tor en den ruggezwemmer terug te komen. Ik zei, dat het schuitjes waren, die maar een paar roeiriemen noodig hadden, om volmaakt te zijn.
En die roeiriemen ontbreken niet. Een blik op de achter- en middelpooten, of liever op de voeten van die pooten, leert u dadelijk, waarvoor ze dienen; hoe vreemd het u in 't eerst mag toeschijnen, zult ge bij nauwlettend gadeslaan van een zwemmend insect er veel overeenkomst in vinden met de zwemvoeten van een zwaan of een kikvorsch. Evenals deze uitmuntende zwemmers bij den slag achterwaarts, die hen voortstuwt, de zwemvliezen breed uitspreiden — en bij het inhalen van den poot die vliezen samenvouwen, om den weerstand van het water zoo gering mogelijk te maken — evenzoo handelt de gerande waterkever met de dubbele rij haren, dicht aaneengesloten als de baard van een veer, aan zijn achterste en middelste voeten. Bij den stuwslag spreiden die rijen haren zich tot een breed vlak uit, bij het inhalen vallen ze samen tot een dun vlies, dat aan het water geen oppervlak biedt.
Wanneer wij een bootje voortroeien, halen wij bij den terugslag de roeispanen uit het water, dat is even doelmatig; maar als iemand eens een bootje à la Jules Verne wilde maken om, evenals onze tor onder water te roeien, dan kon hij niet beter doen, dan de roeipooten van de gerande watertor tot model te nemen voor zijn roeiriemen.