Pagina:Heimans&Thijsse1895InSlootEnPlas1stEdition.djvu/50

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

34

Welke waterplanten ge nemen moet, hoe ge ze verkrijgen en planten kunt, en ook waarin die weldaad voor de vischjes bestaat, zult ge in de tweede helft van dit boekje gewaar worden. Dit wil ik er wel van verklappen, dat ge zoodoende van een folter-gevangenis, een brokje werkelijke natuur hebt gemaakt.

Toen uw gerande kever zooeven met het stukje vleesch, dat ge hem presenteerde, de veilige diepte opzocht, hebt ge misschien opgemerkt, dat hij aan de punt van zijn achterlijf een luchtbel meenam en er onderweg een of meer liet ontsnappen. Let ge van tijd tot tijd op het doen en laten van uw beestjes, dan bemerkt ge wis, dat de watertorren wel heel lang onderwater kunnen blijven, maar dat ze zoo nu en dan een luchtje komen scheppen.

De gerande doet dit echter op een zeer zonderlinge manier; niet met zijn kop, maar met zijn achterlijf hapt hij lucht. Die lucht neemt hij mee naar beneden, als voorraad bij de ademhaling, en die geeft hem tevens een middel om naar willekeur langzamer of sneller te dalen; want door lucht uit te werpen kan hij zich plotseling veel zwaarder maken. Hij gaat derhalve ongeveer op dezelfde wijze te werk als een luchtreiziger, die gas laat ontsnappen.

Waar de tor die lucht bergt? Wel, de zachtgewelfde dekschilden vormen immers een dak boven zijn achterlijf, dat ruimte genoeg heeft om een flinke voorraad te bevatten. De randen van dit dak sluiten zeer goed om den eenigszins verhoogden zijrand van het lichaam heen; en die rand is bovendien van een rij fijne haartjes voorzien, die het indringen van water beletten. Alleen aan de uiterste punt van het lichaam ziet ge bij een dooden kever een fijne opening; die opening wordt echter bij den levende, in 't water door een luchtbel afgesloten; ook de beide helften van het dak, de beide dekschilden, sluiten midden op den rug waterdicht