Pagina:Heimans&Thijsse1896DoorHetRietland1stEdition.djvu/117

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

95

geen geur—evenmin als de zwanebloem of de lisch—en dat is eigenlijk wel jammer.

Gelukkig zijn er in sloot en moeras andere planten, die dat gemis rijkelijk vergoeden: gij behoeft ze niet ver te zoeken. Hier pieken tusschen lisschen en egelskoppen eenige bladeren omhoog, die veel op de hunne lijken maar die zich onderscheiden door een eenigszins slanker vorm en door de omstandigheid, dat de rand er van hier en daar vol fijne plooiseltjes zit.

Als ik zoo'n blad los trek vervult dadelijk een fijne specerijachtige geur de omtrek. Er is geeneen bloem, geeneen plant in heel Nederland, die er zelfs maar op lijkt. De kalmoes is dan ook geen Nederlander, niet eens een Europeaan.

Uit het verre China is hij tot ons gekomen; een Oostenrijksch plantenliefhebber heeft in 1574 de eerste kalmoeswortelstok te Weenen gepoot—en van die eene wortelstok nu zijn al de millioenen kalmoesplanten afkomstig, die tegenwoordig langs de slootkanten en rivieroevers van geheel Europa om de voorrang strijden met lisch, egelskop, lischdodden en biezen.

Tegen het overmachtige riet is hij natuurlijk ook al niet opgewassen, maar naast die andere planten kan hij met eere genoemd worden. Dit moeten we des te meer bewonderen, omdat hij strijdt onder zeer ongunstige omstandigheden. De anderen hebben allemaal iets op hem vòor, doch als een echte Chinees weet hij met weinig hulpmiddelen het zeer ver te brengen.

Waarin staat hij dan bij de anderen achter? Zoek eens tusschen de bladeren, dan vindt ge er een, die wat smaller, maar dikker en steviger dan de andere is en dat is eigenlijk een bloemstengel.

Aan die stengel zit een soort van ruige vinger, geheel bedekt met kleine knobbeltjes, die naar de top van de vinger