Pagina:Heimans&Thijsse1896DoorHetRietland1stEdition.djvu/121

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

99

enkele gast, die er tegenaan vliegt, stuifmeel uit een andere bloem er op brengt. Maar tegelijk komt ook al het stuifmeel uit de eigen meeldraden er mee in aanraking, vooral doordat de vier stempellobben zich dan altijd naar buiten omkrullen. De ruige bastaardwederik wordt zoodoende bijna altijd met eigen stuifmeel bestoven.

Hij heeft echter een neef, die er anders over denkt; dat is de smalbladige bastaardwederik. (Epilobium angustifolium). Die groeit ook veel op moerassige plaatsen en natte boschjes en heeft nog mooier bloemen dan de ruige. Zijn helmknoppen openen zich ook zoo vroeg, maar als de bloemknop openslaat, dan maakt de stempel, dat hij er uit komt. De stijl groeit ineens een heel eind, de vier stempellobben blijven gesloten en buigen zich om, buiten de bloem, geheel er onder soms, alsof ze bang waren voor het witte kleverige stuifmeel. Eerst als dit bijna geheel verdwenen is, strekt de stijl zich rechtuit, terwijl de stempellobben zich openen, Hommels, bijen en vliegen, die bij de bloem te gast komen vinden dat nu een geschikte plek, om op neer te strijken en brengen zoo vreemd stuifmeel aan. Gebeurt dit niet, dan buigen de stempels zich zoover om, dat ze het laatste restje stuifmeel, dat in de bloem is, toch nog bereiken—maar dit gebeurt alleen in het uiterste geval.

Nog in een ander opzicht zijn de wilgenroosjes uw aandacht waard. Behalve allerlei zangvogelnestjes toch, herbergen zij nog een van de wonderlijkste klanten, die gij in ons rietland ontmoeten kunt.

Wanneer zoo op een warme achtermiddag in het eind van Augustus of het begin van September de rietzangers en boschrietzangers, zooals hun gewoonte is, op een zonnig plekje aan de waterkant bijeenkomen, om kennis met elkaar te maken, voor zij gezamelijk de groote reis naar het Zuiden ondernemen, dan zijn er altijd ettelijke onder hen, die hoog