Pagina:Heimans&Thijsse1896DoorHetRietland1stEdition.djvu/122

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

100

weten op te geven van allerlei slangenavonturen, die ze beleefd hebben.

Het feit echter, dat ze er allen zonder onderscheid heelhuids zijn afgekomen, terwijl ook niemand de dood van een broertje of zusje te betreuren heeft, doet ons vermoeden, dat de vijand alvast niet de vreeselijke ringslang geweest is.

Ook zijn de zangertjes het er allen over eens, dat hun slang vier oogen had, en dat brengt ons geloof geheel aan 't wankelen, want brilslangen hebben we tot dusverre in ons rietland nog nooit aangetroffen. Doch alle gekheid op een stokje, laat ons liever eens gaan zoeken in de wilgenroosjes. Zoek vooral in het onderste gedeelte der stengels, waar de bladeren al verdord zijn; ook moogt ge wel eens een kijkje nemen op de grond.

Die bastaardwederikken lijken geheel doortrokken te zijn van het purper hunner kroonbladen: de kelkblaadjes, de vruchtbeginsels, die er onder zitten, de bloemstelen, de dikke stengels vertoonen alle tinten van purper met alle mogelijke overgangen tot groen. De oude bladeren echter zijn bruinachtig en daarin vindt ge met eenig geluk en heel veel wijsheid (= geduld en omzichtigheid) een dikke trage bruine rups, zoo groot als uw middenvinger,

Zijn kop loopt spits toe en is aan beide zijden wit en zwart gestreept. Verderop heeft hij aan weerskanten twee zwarte plekken met witte halve maantjes erin; de verdere geledingen van zijn lichaam zijn bruin met lichte schuine dwarsstrepen, het laatste lid eindigt in een punt. Grijp hem nog niet, kijk eerst eens, hoe raar hij er bij zit. Hij houdt de kop en de voorste ringen van het lichaam in de hoogte, zoodat zijn pootjes, waarop hij eigenlijk behoort te loopen, in de lucht hangen.

Hoe hij zich dan toch vasthoudt? Wel, hij verheugt zich in 't bezit van nog een tiental pooten; die zitten aan het