Pagina:Heimans&Thijsse1896DoorHetRietland1stEdition.djvu/132

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

110

terecht, dan haast het zich, nog te ontkiemen. Een fijn worteltje dringt de bodem in, en boven de grond ontwikkelen zich twee, drie, vier paar bladeren aan een heel kort stengeltje. Dat tiert en groeit dan nog zooveel als de korte, duistere dagen het veroorloven, en als na Kerstmis ijs en sneeuw de bodem bedekken, dan is de jonge zaailing al sterk genoeg om de ruwheid van het jaargetijde te doorstaan, en in het voorjaar andere jonge plantjes voor te zijn.

Natuurlijk gaan veel zaden teloor, doch er blijven er van de ontzettend groote menigte nog altijd genoeg over, die goed terecht komen.

Het riet en de lischdodden hebben ook de wind tot zaaier gekozen, maar zij houden het meer met de voorjaarswind. Daar hebt gij stellig wel reeds eenige ondervinding van.

Of is het u nooit overkomen, dat de rietpluimen en dullen, waarmee gij in het najaar uw woning op smaakvolle wijze versierd hadt, in het voorjaar op eens bedenkelijke teekenen van verval begonnen te geven?

In uw dul werd denkelijk eerst een geel streepje zichtbaar, terwijl hier en daar op de vloer of op een stoel een pluisje lag.

Misschien hebt ge dat niet eens opgemerkt. Maar het gele streepje wordt hoe langer hoe duidelijker, en als op een gure Maartsche avond de kachels nog eens ouderwets gestookt zijn, dan ziet ge de volgende morgen uw dul veranderd in een stokje, waar eenige wollige vellen aan hangen, terwijl, tot groote consternatie van alle vrouwelijke ingezetenen, de heele kamer vol is met duizenden pluisjes, die overal neerzijgen, om bij ieder tochtje weer omhoog te zweven.

De rietpluimen doen er het hunne toe, om de ramp nog grooter te maken.

Nu hadt ge, wat de dullen betreft, het ongeval wel kunnen verhoeden door ze eerst in een zwakke aluin-oplossing te