Pagina:Heimans&Thijsse1896DoorHetRietland1stEdition.djvu/131

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

109

De wilgenroosjes denken, dat de wereld alleen voor hen geschapen is. Nu, zoo zijn er meer.

Hun uitloopers en wortelstokken nemen al heel wat ruimte in beslag, doch dat is niet genoeg naar hun zin, en al kan zoo'n uitlooper in een zomer wel twee meter verder komen, dat lijkt de wilgenroosjes toch te langzaam.

Zaden van Wilgenroosje.

 

Maar iedere bloem brengt honderden zaden voort en elk van de honderden stengels aan onze rietzoom draagt honderden bloemen. Dat maakt, wel uitgerekend, millioenen zaden, die hier in dit ééne plekje elke zomer gevormd worden. Vielen deze nu zoo maar op de grond, die al geheel door wilgenroosjes in beslag genomen is en waar in Mei reeds dichte schaduw heerscht, dan zouden er maar bitter weinig van al die millioenen tot ontwikkeling komen.

Ze moeten elders een plaatsje zoeken. Daarom blijven nu de verdorde stengels nog tot in de winter staan. Want als de bulderende najaarsstorm ze te pakken krijgt, dan schudt hij met zijn ruwe knuisten de rijpe zaden los. Elk zaadje draagt een haarpluim en wordt in woeste vaart, soms mijlen ver, meegevoerd. Komt het nu op een gunstig plekje