Pagina:Heimans&Thijsse1896DoorHetRietland1stEdition.djvu/14

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

2

paar vogelkenners uit Norfolk verteld had, dat hij op onze eilanden voorkwam. Ik had "groote stern! met "reuzenstern" verward en ofschoon Young heel wat moois en belangrijks op zijn reis waarnam, de reuzenstern mocht hij niet aanschouwen.

Ik zat met dat geval niet weinig in de knel — sedert ben ik voorzichtiger geworden — en op alle manieren zocht ik de brave Young schadeloos te stellen. Gelukkig bezitten wij in Nederland heel wat vogels, die in Engeland niet meer voorkomen en toen ik nu op een zwerftocht in de Utrechtsche veenplassen baardmeesjes gevonden had, begon ik mij tegenover Young weer een beetje op mijn gemak te gevoelen. Hij was van plan, een vacantieweek in Hongarije door te brengen om zilverreigers en scharrelaars en meer van die zeldzame vogels te gaan zien en nu had ik hem uitgenoodigd, zich een dag te Amsterdam op te houden, om dan samen de broedplaats van de baardmeesjes op te zoeken. Hij nam natuurlijk vol geestdrift de uitnoodiging aan — want baardmannetjes zijn een tractatie voor de vogelliefhebbers — en zoo geviel het, dat wij op een gedenkwaardige Zaterdag in Mei "de Steek" af huurden voor de heele dag.

Zou "de Steek" nog bestaan? Hij werd van 't najaar al erg lek, er was bijna geen lappen meer aan. Jammer. — Als "de Steek", gelijk te verwachten is, deze winter verbrand wordt, dan is er een merkwaardig vaartuig van onze vaderlandsche grond verdwenen. Thomas' vader, Arie, had hem gekocht op een boelhuis — toen was het "de Steek" nog niet, maar een oude praam, die half onder water lag. Arie had hem voor een prikje en werd nog braaf uitgelachen op de koop toe. Maar hij sleepte het wrak mee naar huis, zaagde het meest lekke gedeelte er af‚ spijkerde aan het overblijvende een steven van rechte, platte planken en schiep zoo een vaartuig van een nog nooit vertoonde