Pagina:Heimans&Thijsse1896DoorHetRietland1stEdition.djvu/159

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

137

dat! Dauwt het hier bij volle dag? Duizenden witglanzende pareltjes op roode spelden, in groene platte kussentjes gestoken, bedekken de bodem. Dat is zonnedauw; verrukkelijk, maar verraderlijk schoon, lokkend om te dooden; zie, hemelsblauwe en smaragd-groene vlindertjes, fijne libellen—gouden staafjes met zilvergazen elfenvleugels—kwamen de parelende dauw lekken, en worstelen nu op de roode schijfjes met het vochtig spinrag, dat hun leden omstrikt. Ter dood gedoemd! Tracht niet ze te redden, ze vliegen straks toch weer de lokkende dauw te gemoet.

Volg die rij hooge, zachte kussens van veerkrachtig, donker mos—miniatuur-dennen met mutsjes op hun top—dat is veilig te betreden; dat groeit, waar de landwording al wat gevorderd is.

Pas op, daar voor ons tiert nog riet! daar is de grond weer niet te vertrouwen. Stil, ginds tusschen die bruine, bladerlooze halmen van 't vorige jaar beweegt zich wat! Zie scherp toe; bemerkt ge die spitstoeloopende stronk, iets rooder dan de rietkleur? Niet? 't Is geen wonder; wat weet dat beest van de kleur van 't doode riet partij te trekken! t Is een roode reiger. Hij heeft ons al lang in 't oog.

Nu zie ik hem! Hij draait zijn loodrecht opgestoken kop en hals naar ons toe; zijn ééne oog volgt elke beweging, die wij maken; laten we eens zien, hoe lang hij zich door zijn schutkleur veilig acht. O, schrik niet, daar gaat hij al! Wat een geluid, wat een machtige vlucht! Hij heeft op dit landje voedsel genoeg, de kikkers schijnen hier van daag wel een meeting gehouden te hebben.

Hier wordt de bodem vaster en toch staat er meer water, maar in kuiltjes: we naderen de kant van 't eiland; we staan hier op een oud stuk krag; het zit langs de rand nog niet overal aan de oorspronkelijke bodem vast.

Groeit hier Oost-Indische kers? 't Lijkt wel zoo; die