Pagina:Heimans&Thijsse1896DoorHetRietland1stEdition.djvu/160

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

138

waternavel met zijn bladeren, net ronde schilden op lange stelen, heeft er werkelijk veel van; maar de bloemen zouden u wel uit de droom helpen, die zijn zoo groot als speldeknoppen en zitten onder 't mos verscholen; ze hebben niets van de roode gespoorde klokken van onze mooie kweekplant.

Ha, daar hebben we zoowaar addertongen; dat is een vondst! Daar zullen we een paar van uitsteken, als we straks zoo'n beetje de inventaris van onze nieuwe bezitting hebben opgemaakt.

Jongens, wat staan die moerasvarens toch prachtig! wat een fijne teekening, al die rechte veeren afzonderlijk, als soldaten in 't gelid! Wat een menigte, hoe dichter bij de elzenboschjes, hoe hooger ze worden.

A-zoo! daar staat hij! Als een koning te midden van zijn hovelingen!

Heeren, heb er een paar natte knieën voor over! val neder, eerbied voor Zijne Majesteit, Osmunda regalis!

Wat zeg je daar nu van, Columbus! Dat is de koning van je onbekende eiland.

Wat een houding, hè, om te schilderen! Zie, die witte orchidee in zijn schaduw; geen spoor van purper meer in zijn bloemen. 't Is net een bruid, die in 't sneeuwen kleed de vorst genade afsmeekt voor...

"Pak hem! hou vast! ik heb hem! mis! "Laat je op hem neer vallen!" hoor hem eens sissen! "hier, rakker! snijdt hem de weg van de sloot af! "Je bent er bij! Ik heb je! Ja, kronkel je maar! Je gaat de doos in!"

Wat is 't er voor een?" Wat zou het anders zijn dan een ringslang? Gladde slangen hebben we hier niet, die blijven in jouw buurt, Columbus, en adders evenmin; die worden ook zoo groot niet als onze ringslang. Jongens, wat een mooi beest; dat zet de kroon op het werk van vandaag. We kunnen tevreden wezen. Laten we een poosje rust nemen,