Pagina:Heimans&Thijsse1896DoorHetRietland1stEdition.djvu/164

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

142

Wat je mee thuisbrengt geeft zoo'n geur en kleur in huis of tuin, en bovendien zoo'n schat van heerlijke studie voor weken, voor maanden soms.

Natuurlijk moet men weten, wat men meeneemt en ook hoe men het transporteert en later verzorgt; daar komt het vooral op aan.

Daar heb je bijvoorbeeld de zonnedauw, als je die vóor 't eerst in 't geelgroene, stervormige mos ziet schitteren, sta je verstomd; je wil, je móet er thuis plezier van hebben, je pakt voorzichtig een aantal plantjes in een bus, je haalt ze thuis er uit, om ze je huisgenooten, je kennissen, je kinderen te laten bewonderen,—wat is het geworden? Een vies zootje; bruine, zanderige, kleverige rommel; je hebt spijt, dat je ze niet hebt laten groeien, waar je ze gevonden hebt; ze stonden daar zoo weelderig, zoo mooi. 't Is jammer van de plantjes!

Je wil, ze nader bekijken, de bloemen onderzoeken,—morgen brengen, de bloemen zijn gesloten, verdord, met de aarde of het vocht van de wortels bezoedeld, verschrompeld;—zoo met de orchideeën, zoo met de varens, zoo met de mooie vlinders, de keurige, kleurige vliegen. Wat zijn die arme dieren gehavend. Wat is er weinig meer aan waar te nemen; zie die vleugels tegen de glaasjes kleven!

En de salamanders, de slangen, de kikvorschen, wat zitten die treurig in de flesschen te kijken; ze smachten naar hun mos, hun bladeren, hun vochtige, zwoele, tropische warmte.

Je voelt het verlangen in je opkomen, de volgende dag hetzelfde tochtje nog eens te doen, al was 't alleen maar, om weer op zijn plaats terug te brengen, wat je er, ongevoelig nu wel niet, maar toch onverstandig en onhandig aan hebt ontrukt,

En toch, wie er verstand van heeft, wie met overleg te werk gaat, kan er ook thuis zoolang en zooveel plezier van