Pagina:Heimans&Thijsse1896DoorHetRietland1stEdition.djvu/185

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

163

niets te zien; nog minder dan bij de zonnedauw; van vertakking geen sprake; en dun en fijn uitloopen, zooals wortels gewoon zijn, doen ze evenmin.

Wat een werkje van geduld, om die brooze dingen, zonder ze te breken, uit het veen- of het haarmos te krijgen. Dat doen we natuurlijk alleen met die eene, die we interviewen willen, de wortels van de andere, die geplant moeten worden, laten we kalmpjes tusschen het mos zitten; anders moeten we het er straks, om de natuur na te doen, weer tusschen stoppen.

Maar loont het uitpluizen de moeite wel? Kijk eens, wat een zonderling orgaan daar tusschen de kromme wortels vast zit. Het is een grijze, vleezige hand, met pols, palm en vingers. Dicht bij de pols zit een wit, puntig knopje, en er vlak naast zit nog zoo'n handje; maar dat is bruin, vermagerd, rimpelig ingetrokken, de vingers zijn plat, slap en dun. Die dorre hand was verleden jaar net zoo vleezig en welgedaan als de grijze van dit jaar; in 't volgend zal de dikke hand op zijn beurt vermageren, tot hij in het najaar niets meer is dan een half vergane, vliezige huid.

Ondertusschen is dan dat witte, puntige knopje gaan groeien, tot het boven het mos uitstak. Soms al in 't najaar, vaak eerst in de lente, kijkt het omhoog en krijgt een groene top; het splijt, en twee tulpenbladeren komen voor de dag; andere bladeren schuiven zich tusschen de eerste twee uit, en een dikke bloemstengel komt te voorschijn. Hoe sterker de orchidee groeit, des te sneller vermagert en verschrompelt de witte hand, die wordt letterlijk uitgezogen, opgegeten; maar tegelijkertijd vormt zich een nieuwe. 't Lijkt wel het eeuwige leven, een perpetuum mobile, maar dat lijkt alleen maar zoo, dat zult ge wel straks merken.

Ge hebt al begrepen, dat we hier te doen hebben met een onderaardsche voorraadschuur, met een knol, zooals ieder