Pagina:Heimans&Thijsse1896DoorHetRietland1stEdition.djvu/203

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

181

Zoek eerst de zes bloemblaadjes; ze verschillen nog al in vorm. Beproef nu, of ge ze verdeelen kunt in drie buitenste en drie binnenste. Hebt ge dat? Ja? Houd dan de bloem zóó voor u, dat de twee buitenste, die aan elkaar gelijk zijn, en wel wat op uitgeslagen vleugeltjes lijken, naar boven zijn gericht; het derde hangt dan schuin naar onder af; dat is de onderlip. De bovenlip wordt gevormd door de drie binnenste blaadjes; deze stellen een dak samen, dat de teere organen in het midden, tegen regen en wind beschut.

Neem nu ook de teekeningen hiernaast te hulp. Van de twee losse bloemen rechts, is de bovenste achterover gehouden bij het teekenen (van daar dat de lip zeer verkort wordt gezien); de onderste helt sterk voorover, zoodat de lip loodrecht komt, terwijl de bloem links, van ter zijde is genomen.

Zoek nu het verlengstuk van de lip bij uw bloem; dat is een pijpje; bij twee van de drie geteekende bloemen duidelijk te zien. Als ge een draadje of een fijn strootje in de opening van de onderlip steekt, dan merkt ge, dat het werkelijk een pijp is, dat het hol is, maar van onder gesloten.

Die spoor, zoo wordt het orgaan meestal genoemd, komt dus overeen met de spoor, die ge wellicht bij een viooltje of een Oost-Indische-kers hebt opgemerkt.

Met een verschil evenwel; de spoor van het viooltje bevat honig, en die van onze orchidee niet; want al steekt ge het draadje in honderd sporen, het komt er net zoo droog uit, als het erin kwam. Die afwezigheid van honig, heeft de onderzoekers heel wat hoofdbrekens gekost, zoo als ik u straks hoop te vertellen.

Nu ziet ge nog een verlengstuk in de bloem. Ziet ge het niet? Hebt ge wel eens naar uw hoed gezocht, terwijl ge hem op het hoofd hadt?

Waaraan houdt ge die bloem daar vast? Aan de steel,