Pagina:Heimans&Thijsse1896DoorHetRietland1stEdition.djvu/232

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

210

ik het een oogenblik later nog eens uit het oog verloor.

Het diertje had nog niet gevlogen, dat was aan zijn vleugels te zien, die nog niet geheel glad en stijf waren.

Maar de andere vlinder uit het kleinste popje; waar was die gebleven?

We namen het dekglas weg, om beter te zien; want het was als gewoonlijk aan het boveneind een weinig beslagen en we zochten lang, maar te vergeefs.

Eindelijk zag ik hem bij toeval zitten, maar in jammerlijke toestand; het beestje had al gevlogen, het licht gezocht naar boven, en was daarbij met beide vleugels aan de vochtige zoldering blijven kleven.

Hij was nog niet dood, maar erg gehavend, en dat speet me erg. Niet dat het een zeldzaam diertje is, dat ik niet licht weer te zien zou krijgen; o, neen, het groote en het kleine groentje, de Thecla rubi en de Ino statices zijn in het rietland en op andere vochtige plaatsen, b.v. in duinpannen zoo algemeen, als witjes op een koolakker; maar men komt niet alle dagen in het rietland of op de duinen, en bovendien, ik had het diertje een marteling laten verduren buiten mijn schuld, als onnadenkendheid tenminste als excuus mag gelden.

Dat zelfde kan u overkomen, als ge uw Sphinx elpenor niet onder de stolp uithaalt. Leg de pop liever op een dik, half vochtig vloeipapier, dat goed zuigt; dek er een groot glas over en zet een dun stokje onder het glas, zóó dat het ondereind tegen de pop rust.

Het vloeipapier beveiligt uw prachtige vlinder tegen bevlekken; dat gebeurt in een nauwe ruimte licht, doordat de meeste vlinders bij het ontpoppen een licht-rood-gekleurd vocht loozen.

Ik herinner me, dat ik als schooljongen, doordat ik dit niet wist, thuis eens een paar witte gordijnen heb bedorven.