Pagina:Heimans&Thijsse1896DoorHetRietland1stEdition.djvu/238

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

212

het in de tuin of buiten op de vensterbank, Straks vullen we onze schotel met het nieuwe mos, dat we mee zullen brengen.

 

Toch verwondert het mij, dat er nog niet weer iets nieuws uit het mos is opgedoken, 't Is er juist de tijd voor. Maar... 't is er ook wel, kijk maar eens goed daar vlak bij de rand.

Als het een beetje meeloopt, zult ge dit lichtgele, doorschijnend vliesje, dat een staand schijfje zoo groot en zoo dik als een kwartje schijnt te omsluiten, zien stijgen en ge hebt de ontwikkeling van een varenblad, misschien wel van een heele bos van die keurige, kantfijne veeren onder uw oogen. Wat het voor een soort is, kan ik nog niet zeggen, waarschijnlijk een moerasvaren;maar het kan ook een soort van kamvaren zijn; en daar kunt ge plezier van beleven.

Als zoo'n kamvaren het één zomer onder glas uithoudt, als ge hem langzaam aan de open lucht, de koude en de schaduw went, kunt ge hem in 't najaar in een pot veenaarde op de vensterbank of in de tuin zetten en dan houdt hij het jarenlang uit, zonder andere eischen dan wat rijkelijk begieten; direct zonlicht kan hij desnoods missen, als hij eenmaal goed op dreef is.

Van zijn levenswijze wil ik u op onze wandeling naar het beloofde landje wel het een en ander vertellen; dat kort de weg een beetje. Laten we maar eerst eens afwachten of het een kamvaren, ja, of het wel een varen wordt, want die dingen hebben bij het kweeken uit heel jonge spruitjes soms van die nukken: de eene dag denkt ge het gewonnen te hebben, en de volgende is het vergeeld en verrot.

Gaat het goed met de varen? Ja? Nu vergelijk die dan eens met de ontwikkeling van een veer op dit plaatje. Die is van de zomer ook onverwachts bij mij thuis uit het mos komen rollen; de verschillende ontwikkelingstoestanden hebben telkens 2 dagen tusschenruimte gehad; maar dat gaat niet altijd zoo vlug.