Pagina:Heimans&Thijsse1896DoorHetRietland1stEdition.djvu/248

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

222

nu maar op, en doe er wat veenmos omheen, dan blijven ze frisch, tot we ze thuis in een vaas kunnen zetten.

Heb je een andere soort gevonden! Laat eens kijken. Dat lijkt werkelijk wel een andere soort en toch is het niet zoo. Dat is wat de plantkundigen een vruchtbare veer noemen; al die bladeren daar, dat heele veld vol groene veeren op hooge, dunne stelen, bestaat uit onvruchtbare. Wat een verschil, niet?

Maar druk die fijne, omgebogen slipjes eens plat. Zie je nu wel, dat ze bijna alle dezelfde vorm hebben; ze waren alleen maar omgerold, daardoor leken de slipjes spitser en haast driehoekig.

Ik dacht niet, dat er nu al vruchtbare veeren te vinden zouden zijn; dit is bepaald een vroegertje, dat bang was niet klaar te zullen komen met bloeien.

"Bloeien?" O, dat is waar, je weet al, dat varens niet bloeien of onzichtbaar bloeien of in 't geheim bloeien, hoe je 't noemen wilt. De varens behooren dan ook, net als de mossen, tot de cryptogamen, dat beteekent geheim-bloeiers; ik zei dat zooeven maar bij wijze van spreken. En toch komen er weer altijd nieuwe varens, heel jonge dingetjes, die uit zaad ontsproten moeten zijn. Waar zaad is, moeten vruchten geweest zijn, zegt ge. En waar de vrucht is, was ééns de bloem!

"Natuurlijk!" Ja, heel natuurlijk, maar waar is die bloem dan? Zoek eens een; we zitten hier toch midden in de varens.

Och, zoo dom zijn wij tegenwoordig niet meer, wel? Maar dat was vroeger heel anders. Toen geloofden de menschen nog aan de varenbloem; toen waren de lui niet zoo eigenwijs, alleen te gelooven, wat hun oogen zagen. Al was de varenbloem onzichtbaar, toch bestond die wel degelijk: een prachtige, hemelsblauwe bloem was het; ze bloeide in de nacht van St Jan, tusschen de zesde en de zevende klokslag van middernacht.