Pagina:Heimans&Thijsse1896DoorHetRietland1stEdition.djvu/265

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

239

de helling gedrukt. Hij is werkelijk niet meer te onderscheiden.

Maar de man boven aan de kant, heeft hem zien wegschuilen en één kronkel is nog duidelijk zichtbaar.

Om die uitstekende kronkel—daar vlak beneden hem—klemt zich reeds in gedachten de hand van de jager. Maar de eerste greep moet hebben zijn, anders is de jacht gedaan, en de slang vrij; want het opgedwarrelde slik zal hem onzichtbaar maken.

Wij zijn op tien pas afstand en staan als beelden. Doodelijke stilte!

Een plomp! een juichkreet! een lange darm slingert door de lucht en valt voor onze voeten neer. Eén oogenblik is de slang verdoofd door de val. Pas op, daar schiet hij voort door het gras! Pak hem bij de staart! Hij is gesnapt.

Houd hem eens zoo hoog als je kunt. Wat een lange, minstens een meter. Neen, wees maar niet bang, dat hij zich om zal krullen. Als je hem bij de staart omhoog houdt, kan de ringslang met zijn bek de hand niet bereiken, hij probeert het niet eens. En bovendien, hij zal je toch niet bijten, al pak je hem in 't midden, of nog dichter bij de kop. 't Behoort tot de zeldzame feiten, dat een ringslang iemand gebeten heeft of ook maar heeft trachten te bijten, zelfs al werd hij gesard en geslagen. Alleen dat trillende tongetje schiet zoo venijnig vooruit en weer terug. Maar met dat onschuldig dingetje maakt hij ons niet bang.

Wat doet hij raar! Kijk hem zijn bek eens opensperren! Houd hem nog eens wat hooger. Ajakkes, wat gaat hij nu doen? Daar komt wat uit zijn bek. Een paar kikkerpoten zoowaar, en de boutjes erbij!

Ja, dat doen meer roofdieren; ze ontlasten zich van de nog onverteerde prooi, om gemakkelijker te kunnen vluchten.

Misschien hebben de ongewone houding, die de slang tegen