Pagina:Heimans&Thijsse1896DoorHetRietland1stEdition.djvu/54

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

36

op mantels en kussens, geweven in de tafellakens. Ja, als de geloovige Clotilde in het kleine Christenkapelletje, een geschenk van haar heidensche gemaal, de godsdienstoefening bijwoonde, dan grijnsden de drie nijdige padden haar tegen uit het geschilderd glas van het rondboogvenster boven het hoogaltaar. Wonderlijke padden met groene pooten, zwarte nagels, geel lijf en vuurroode oogen — beesten, zooals alleen de wapenkunde ze kent.

Geen wonder, dat de zachte Clotilde bij al de moeite, die zij zich getroostte om haar Clovis, (haar Hluodvîg, zooals zij spelde, "Lodewijk" zouden wij zeggen) tot het Christelijk geloof over te halen, ook nog eenige inspanning voegde, om de aloude lisschen de plaats van de duivelsche padden te doen innemen.

Zoo tusschen twee veldslagen moest Lodewijk daar dan het een en ander over hooren en eindelijk kreeg vrouwlief het zoover, dat hij beloofde haar beide wenschen in te willigen, indien hij in de strijd, die hij op het punt stond te ondernemen, overwinnaar bleef.

Het geluk diende hem en Clotilde, en.., met de paddenheerlijkheid was het gedaan.

Toch schijnen latere Frankische of Fransche vorsten de lisschen weer een poosje vergeten te hebben.

In de boeken staat, dat Lodewijk de Zevende in 1137 voor goed de lischbloemen onder de rijkssieraden opnam.