Pagina:Heimans&Thijsse1896DoorHetRietland1stEdition.djvu/67

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

49

strijken die haren juist langs 't gewelf en langs de helmknop van de meeldraad. Daar ondervinden ze zulk een tegenstand, dat ze onmogelijk verder kunnen. Ook de hooge, dicht behaarde rug van de vlieg raakt tegen de helmknop in de knel, zoodat hij niet verder kan, al wou hij nog zoo graag.

Terug, dat gaat gemakkelijk genoeg; de kopharen buigen dan vanzelf naar voren, de poort wordt naar buiten wijder en nergens is tegenstand. Alleen zitten de rugharen vol geel stuifmeel, afkomstig uit de helmknop.

En nu komt het mooiste. Tot nog toe hebben we eigenlijk alleen maar over de vlieg gesproken en net gedaan alsof de lisch nergens anders voor bestond, dan om hem van voedsel te voorzien.

De lisch echter denkt daar anders over. Die beschouwt de vlieg waarschijnlijk als een ijverige bediende, die de geheele zomerdag in de weer moet zijn, om voor hem het een en ander in orde te brengen. Let maar eens op.

Het gewelf van het poortje is niet geheel effen, maar juist in het bovenste gedeelte, vlak bij de opening, bevindt zich een driekant tongetje. Als nu de zweefvlieg het poortje ingaat, pakken zijn kopharen eerst dat tongetje en halen het omlaag. De ruige rug van de vlieg strijkt er langs en eerst als de honigsnoeper geheel binnen de poort is, klapt het weer naar boven. Als hij de bloem verlaat, blijft het gewoon zitten, zooals het zat.

Dit heele gevalletje heeft voor de vlieg nu niets te beduiden, hij voelt er waarschijnlijk ook in het geheel niets van.

Voor de bloem evenwel is deze gebeurtenis van het uiterste belang — want zoodoende komen de stuifmeelkorrels, die de vlieg ergens in een andere lisch heeft opgedaan, zonder missen bovenop dat tongetje terecht. Dat is de eenige plek, vanwaar het stuifmeel door de lintvormige

4