Pagina:Heimans&Thijsse1896DoorHetRietland1stEdition.djvu/69

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

51

Soms eet de vlieg ook van het stuifmeel, en dat mag hij gerust doen, want er is genoeg.

Als het stuifmeel nat wordt, is het gewoonlijk meteen bedorven, maar daar bestaat hier geen nood voor. De lintvormige stempels vormen een uitstekend dak, zoodat de regendroppels de helmknoppen nooit kunnen bereiken, evenmin als de honig, die in zes diepe putten voortdurend opnieuw gevormd wordt.

Is het wonder, dat wolken van insecten onze lisschen omzwermen? We vangen er nog een paar: het zijn bijna allemaal Rhingia's.

Daar is waarempel ook een hommel aan het tobben. Hij is te dik en kan niet door 't poortje. Hoe hij zich ook inspant en met de ruige schouders wringt en duwt, de toegang blijft hem ontzegd. En toch moet daar de ingang wezen; dat hebben de bruine lijnen van het honigmerk hem duidelijk getoond. Eindelijk lijkt het wel, of hij het zal moeten opgeven. Maar de slimmerd weet raad: zijn tong is lang genoeg, om buitenom van terzijde de honig te bereiken. Dat is een leelijke misrekening voor de lisch, want van bestuiven komt nu niets.

Ook de hommel schijnt ondanks zijn succes niet in zijn schik te wezen, want hij suist woedend weg, luid brommend dat het hier bedriegerij is, want dat hij drommels goed lisschen te vinden weet, waar je heel makkelijk door 't poortje heen de honig bereiken kunt.

De ruige driftkop heeft schoon gelijk en dat is een heel merkwaardig geval.

Werkelijk staan bij vele lisschen de stempels zoo hoog, dat een dikke hommel er net onder kan kruipen. Daarbij bestuift hij dan de stempels op dezelfde manier, als wij dit de Rhingia zooeven zagen doen. Deze zweefvlieg kan in die hommel-lisschen zal ik maar zeggen natuurlijk ook wel