Pagina:Heimans&Thijsse1896DoorHetRietland1stEdition.djvu/81

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

63

deltje, om mij van hun broedplaats weg te lokken. Op dezelfde wijze handelen zij met de bunsings en wezels en de halfverwilderde katten, die hier rondzwerven, en dàn — daar kunt ge gerust van opaan — is het een spel op leven en dood.

Intusschen is ergens iemand — een vogel bedoel ik natuurlijk — begonnen te zingen. Wanneer hij begonnen is, weet ik niet recht, want zijn lied is van dien aard, dat het in 't eerst tusschen al de andere vogelgeluiden niet opgemerkt wordt. Er is iets in van de eentonigheid van het karekietendeuntje, doch tegelijkertijd ook schoone melodieën van boschrietzanger, grasmusch en leeuwerik. Ik sta nu aan de rand van mijn moeras, eigenlijk vlak bij de Haarlemmer-ringvaart. Boven riet en biezen steekt een zwarte paal omhoog. Zoo staan er hier meer; drijvende balken liggen er aan vast; die moeten ons rietland tegen afslag behoeden. Nu, bovenop die paal zit de wonderlijke kleine rietzanger en zingt uit den treuren, een verhaal waar geen eind aankomt. Hij is van de andere rietzangers gemakkelijk te onderscheiden, doordat zijn rug niet gelijk van kleur is, maar gevlekt met licht en donker, ongeveer als bij de huismusch.

Wat heeft die dreumes dan toch te vertellen?

Hij schijnt te zeggen: "Wil ik je nu eens vertellen, hoe dat roodstaartje aan de overkant zingt?

"Wel: Zòò, zie je. En die domme karrekiet van hiernaast zegt altijd maar karre, karre, kiet. Dan houd ik voor mij, want ik ben ook een beste zanger, weet je, het liever met de boschrietzanger. Heb je die wel eens gehoord? Niet? Nu, luister dan maar! Goed gehoord? Nu zal ik je eens wat vertellen. De boschrietzanger probeert soms de leeuwerik na te doen, maar ik kan het beter. Hoor maar!

"Ze hebben me wel eens verteld van nachtegalen, die moeten verbazend mooi kunnen zingen. Hier in de buurt heb je wel