Pagina:Heimans&Thijsse1896DoorHetRietland1stEdition.djvu/84

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

66

geluid te vernemen, de blauwe hemel met de schemerig witte sterren welfde zich over het eiland, laag blonk met zijn vast licht in het zuidwesten de vuurtoren van Kijkduin; in het Noorden verscheen iedere minuut een schitterend licht, dat langzaam weer wegkwijnde, dan weer aanwies, om eindelijk weer een enkel oogenblik in volle glans te gloren: dat was de Eierlandsche vuurtoren, de tweede wachter aan de groote Noordzee.

Maar die zee was nu in de stille zomernacht zoo mak als een lam; zijn golven die tegen 't verre strand aanspoelden veroorzaakten niet meer dan een dof gegons — een zwakke bas-begeleiding bij het lied van mijn sprookjeszanger.

Hij zong doorgaans heel gelijkmatig, maar nu en dan verhief de beweging zich in een versnellend crescendo, dat soms toevallig samenviel met een toenemen en afnemen van het groote Eierlandsche licht, wat een heel zonderlinge indruk teweeg bracht.

Kwam ik wat laat voorbij, dan was mijn verteller al te ruste gegaan; doch dan behoefde ik maar even in de handen te klappen, om hem te voorschijn te roepen; hij wist dan meteen precies, waar hij gebleven was en zette zonder aarzelen zijn verhaal voort, dat mij nog volgde, lang nadat ik mijn weg weer had voortgezet.

Maar laat ik nu niet weer afdwalen, ik zou vertellen van mijn nestjes aan de Haarlemmer-ringvaart.

Ik vond die dag genoeg nesten, om mij te doen besluiten mijn overige vrije tijd in Mei en Juni geheel aan dit moerasje te wijden. Om de drie dagen, soms twee dagen achtereen, bezocht ik mijn nesten en al spoedig vielen de rietgorzen niet meer flauw, als ik het nestje in de elzen bekeek; de boschrietzanger bleef ook rustig op de eitjes zitten, als mijn hand voorzichtig de hopbladeren op zij schoof.

Op een Zaterdagmiddag hoorde ik een ongewone drukte