Pagina:Heimans&Thijsse1896DoorHetRietland1stEdition.djvu/90

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

72

Wat hebben die arme vogeltjes een menigte vijanden, en aan wat gevaren zijn zij en hun kroost blootgesteld! Eigenlijk moesten alle Hollandsche jongens éen groot verbond sluiten tot bescherming van de kleine zangvogels. Dat is lang zoo onmogelijk niet.

Ik heb het bijgewoond in een Noordhollandsch dorpje, dat de jongens onderling waakten voor het behoud van de "kleine nestjes." Er waren er altijd nog wel, die het niet konden laten, een nestje uit te halen; maar, werden die gesnapt, dan werd er kort oordeel geveld, en heel frisch de eenige bestraffing toegediend, die een twaalfjarige wereldburger kan bedenken.

Maar daar bleef het niet bij.

Onbarmhartig werden hermelijnen, wezels en bunsings achtervolgd en gedood, evenals eksters en gaaien. Koekoeken hadden het ook hard te verantwoorden, want ze zijn daar in de buurt niet erg schuw en enkele jongens konden met doodelijke juistheid hun kiezelsteen twintig meter ver werpen. Gelukkig maar, dat al deze dieren ook niet door de natuur misdeeld zijn met list en vlugheid, en dat zij zich weren kunnen,—want op hun beurt doen zij ook weer veel nut; het zou jammer zijn, als zij geheel uitgeroeid worden.

Zelfs al worden vogels beschermd tegen menschenkinderen en andere levende vijanden, dan dreigen hun nog genoeg gevaren. De broedtijd—van April tot Juli—is wel de mooiste tijd van het jaar, maar het kan er toch geducht in stormen, regenen en hagelen.

Als wij alles eens konden nagaan, dan zou het misschien blijken, dat meer broedsels mislukken door ruw weder, dan door roofdieren (straatjongens en onverstandige boerenknapen meegeteld).

Als de eitjes eenige tijd bebroed zijn, is koude doodelijk.

In de eerste dagen kan de broedende vogel van tijd tot tijd nog wel een poosje van het nest af, om wat beweging