Pagina:Heimans&Thijsse1897HeiEnDennen1stEdition.djvu/111

Uit Wikisource
Er is een probleem opgetreden bij het proeflezen van deze pagina

97

en andere diertjes, die de bloem niet van dienst kunnen zijn, af te schepen en buiten de deur te houden; Frica tetralix heeft toch al niet te veel honing.

Ook langs de stengelblaadjes bemerkt ge die roode klier- haren. Bezie er maar eens een met de loep. De rand is naar onder omgekruld, merkt ge wel? Daar aan de onder- zijde liggen de huidmondjes, goed beschermd tegen te veel vocht en te veel droogte, die de ademhaling en voeding van de heideplanten zoo vaak belemmeren. ’t Zijn dus ook alweer rolbladeren, al krullen de randen niet zoo ver naar binnen als bij de kraaiheide; die hebben we de vorige keer bekeken, zooals ge u stellig herinnert.

Kijk, nauwelijks beginnen de wangen van onze erica te blozen, of de vriendelijke bezoekers komen opzetten; allerlei wilde bijen, groote en kleine, o. a. Andrena en Halictus, strijken er op neer, en nemen honing of stuifmeel mee uit het vaasje.


Op deze plek in de tekst zou een afbeelding moeten verschijnen.

Blad van Erica.


Buiten de gekroesde rand steekt een glim- mend knopje uit. Dat is alles, wat zonder de bloem te openen, van buiten voor ons is te zien. Openen we voorzichtig een bloempje met een speld, dan komt er een vreemd toestelletje te voorschijn, waaruit we op het eerste gezicht niet wijs kunnen worden. Eerst als we het bovenste deel wat uit zijn verband rukken, begrijpen we de inrichting. Zie maar eens hier, naar deze ééne meeldraad (blz. 98). Die heeft zijn beide open stuifmeeldoosjes naar buiten gekeerd, en draagt aan elk van die twee helmknopjes een uitsteeksel.

Steekt een insect zijn tong naar binnen, dan raakt die in elk geval wel een van de zestien hoorntjes en daardoor schudt de helmknop zijn stuifmeel uit. Zulke hoorntjes aan

de meeldraden zult ge bij heel veel heideplanten aan-

7