Pagina:Heimans&Thijsse1897HeiEnDennen1stEdition.djvu/113

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

99

is hier een plek voor de veenbes, oxycoccos, wat zoovcel zeggen wil als zure bes.

Maar naar bessen behoeft ge nu niet te zoeken, die vinden we eerst in de zomervacantie. Nu moeten we uit- kijken naar de bloemen; als we maar eerst de blaadjes hebben, dan weten we ten minste, dat we niet zonder kans zoeken; niet overal wil de veenbes in bloei raken, en ook niet elk jaar in even groote hoeveelheid.

Bovendien is het nog wat vroeg in de tijd.

Hebt ge ze? Ja hoor, dat zijn ze, geen vergissen moge- lijk; zulke kleine, leerachtige blaadjes heeft hier geen enkele andere plant. Van onder zijn ze wit, van boven donker- groen, ziet ge wel? Ze zijn wel eenigszins omgekruld, maar niet noemenswaard; droog zijn ze ook en toch liggen ze op het vochtige mos. Dat komt door een waslaag, die ze beschermt tegen het vocht, dat de mondjes zou verstoppen.

Dit is de eerste bloem; bijzonder in het oogvallend is die niet; staan er evenwel duizenden en duizenden bijeen, zooals ik het meer dan eens gezien heb, dan is het een verrassend gezicht. Groote plekken in het bleekgroene mos zijn dan helderrood getint. Doordat de bloempjes alle een eindje boven het mos uitsteken, geeft die rijke bloei voor iemand, die op de grond zit of ligt, een indruk, alsof er boven het mos een rozeroode damp hangt. Gaat ge kijken, wat het is, dan treffen tegelijk met de bloemen, de kleine, donkere blaadjes uw oog. Die liggen soms zoo regelmatig en zoo vlak op het mos, dat het een gestyleerde teekening lijkt.

De bloem zelf laat zich — in tegenstelling met de dop- heide, die er na mee verwant is, — gemakkelijk en zonder dat ge een nagel of speld moet gebruiken, in zijn geheel bekijken. Want de bloemblaadjes zijn niet tot een urntje vergroeid, maar slaan zich al in het begin van de bloei geheel terug, over de bloemsteel heen. Net als bij de andere