Pagina:Heimans&Thijsse1897HeiEnDennen1stEdition.djvu/115

Uit Wikisource
Er is een probleem opgetreden bij het proeflezen van deze pagina

101

Wat duiken er een kikkers; als we niet zoo moe waren gingen we eens even scheppen. Daar springt er een. Een heikikker is het, en een mooie ook, zwart met wit! Hoor, het dier eens piepen! Zet hem maar gauw in zijn element. Ziet ge wel, hij zwemt niet weg, hij kruipt dadelijk onder de waterplanten en krabbelt zich in het slik.

De kleine hagedis is ook uit. Ik zag er zooeven al een schieten. Hebt ge er daar ook een. Laat eens kijken! Wip, die glipt uit de handen, weg is hij het water in; kijk, je kunt hem over de bodem zien loopen, aan de overkant kruipt hij weer tegen het droge op. Daar kunnen we niet bij hem komen, de slimmerd. Wilt ge het probeeren? Waagt ge er een paar natte voeten aan? Och, als ge hem meent te grijpen, gaat hij weer kalmpjes een terugtochtje maken over de bodem. De kleine hage- dis moet ge de pas naar het water afsnijden, of de vangst loopt op niets uit.


Op deze plek in de tekst zou een afbeelding moeten verschijnen.

Ligging der Kopschilden
van een hagedis.


Zie hier heb ik er een. Ik kijk altijd graag even naar de kop van die beestjes. Weet ge waarom? Kijk eens. Ziet ge dit kleine achterste kopschildje? Vlak daarvoor ligt een grooter vijfhoekig schildje. Dat is het wat ik bedoel. Veel van deze vivipara’s, maar niet alle hebben daar een deukje; een opening is het niet, al lijkt het zoo. Nu moeten er in vroeger tijd groote hagedissen geleefd hebben, die daar op die plek midden op de schedel een derde oog hadden, dat blijkt uit versteende dieren, die in diepe aardlagen gevonden werden. Ook in de kop van nog levende hagedisachtige dieren ligt vlak onder de schedel een orgaan, dat een verloren gegaan oog schijnt aan te duiden; maar met zekerheid weet niemand