108
dat ge van de hitte zoo heel veel niet gemerkt, dat ge er haast geen last van gehad hebt, dan gelooven de verstokte stedelingen u niet; ze wijzen u op uw gebruind gezicht en handen; alsof ge geen dichte struiken op de heide wist alsof ge niet elk oogenblik de vlakte hadt kunnen ontloopen, en het dennenbosch in gaan, als ge gewild hadt; alsof stads- menschen geen zonnesproeten hebben. Onze egaal gebruinde voorhoofden en handen zijn van de winter weer zoo blank als te voren, maar de zonnesproeten, die de menschen in hun heete, vochtige stadstuintjes opdoen, blijven voor altijd.
Ga gerust mee; laat, als ge ’t verkiest, alle gereedschap, plantenbus en netten thuis; neem een witte parasol bij u, als ge een bijzonder teere huid hebt, of als ge niet gewoon zijt in de zon te wandelen, en vooral als ge liever geen boord wilt aandoen; de zon in de nek kan op-den-duur lastig worden.
't Is nog vroeg, al staat de zon hoog genoeg, om ons niet in ’t gezicht te schijnen. In ’t eikenhakhout, dat we door moeten, om op de hei te komen, is het drukkend. Gelukkig, we zijn er uit; een frissche wind waait ons door de haren, om gezicht en handen, heerlijke, koele, zoete heilucht! Dat de heide bloeit, ruikt ge, al ziet ge er hier nog niet veel van; heidehoning en thijmgeur, snuif ze op en drink ze in. Nog eens! Onthoudt goed de smaak en de geur, en midden in de winter zal het u wellicht evenals mij gebeuren, dat de verbeelding u plotseling en onverklaarbaar beide balsemieke geuren te gelijk voortoovert, bij kachelwalm en gaslichtlucht nog wel. Als dat u eens overkomt, dan laat het verlangen naar de heide u niet weer los, dan keert ge zonder twijfel jaar op jaar, al is ’t ook maar voor een paar uren, terug naar de vlakten, waar thijm en heidekruid bloeien.
Voor de plantenliefhebber, die ook tusschen de heistruik door ziet en niet alleen er over heen, is hier nu nog meer te vinden dan in velden en wegen, waar het thans dood