Pagina:Heimans&Thijsse1897HeiEnDennen1stEdition.djvu/131

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

117

van mijn hand zie je een gaatje. Je loopt er in ! Nog eventjes... Knip, ik heb je. Dat komt van je nieuwsgierigheid.

Nu het diertje begrijpt, dat het in de val is geloopen, wordt het onrustig. We zullen het maar even bekijken en dan weer in zijn schuilhoek laten kuieren. Voor een ter- rarium zijn zulke oude mannetjes niet veel waard; ze zijn meestal moeilijk aan ’t vreten te krijgen. En dan halen ze het voorjaar toch maar zelden, of ge moet ze eerst over- vloedig voederen en dan tegen November in een bak met niet te droog zand in de kelder, of op een andere vorst- vrije, maar niet warme plaats zetten.

Het beste is, ze op een koude middag in October even buiten te zetten op het zand van de overwinterings-bak; zijn ze niet te zwak geworden van het vasten of het gevangenisleven, dan graven ze zichzelf in. In April moet ge op een zonnige morgen het zand weer buiten zetten, en geduldig wachten tot het de heeren belieft, boven aarde te komen; als ge ze uitgraaft, schieten ze er licht het hachje bij in.

Hagedissen zijn veel teerder, dan men van zulke gepant- serde beestjes verwachten zou.

Alweer een hagedis; ‘t is ook heerlijk weertje voor de koudbloedige dieren; de zon is hun lust en letterlijk hun leven; ze kunnen beter buiten eten dan buiten zonneschijn. Sluit ze daarom nooit op, als ge ze niet veel en vaak door de zon kunt laten beschijnen, en zorg vooral ook, dat ze zooveel drinken kunnen, als ze willen. Zonder die twee is hun leven in een terrarium een marteling. Ziet ge, dat ze loom en lusteloos worden, breng ze dan gauw weer naar hun geboortegrond; zoodra de huid van die verdachte lengte-plooien krijgt, moeten ze weg naar de open zonnige zandgrond, dat is het eenige geneesmiddel voor hun kwaal; alle lekkerbeetjes: witjes, gladde rupsen, spinnen en meel-